Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

van wond

Толкование Перевод

1 heal

v. genezen; helen; genezen (van een wond)

heal

[ hie:l]

1 〈vaak +over〉 genezen ⇒ (doen) herstellen, dichtgaan 〈 van wond〉; 〈 figuurlijk〉 bijleggen, vereffenen

♦voorbeelden:

1 he was healed of his headaches • hij werd van zijn hoofdpijn genezen

English-Dutch dictionary > heal
2 weep

n. huilbui
--------
v. huilen; een traantje laten; druipen, tranen; lekken; stromen; rouwen; treuren

weep¹

[ wie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 huilbui

♦voorbeelden:

1   let them have their weep • laat ze maar (uit)huilen

————————

weep²

〈 wept, wept [ wept]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 wenen ⇒ huilen

2 〈 benaming voor〉vocht afscheiden/verliezen ⇒ regenen; dragen 〈 van wond〉

♦voorbeelden:

1   weep for/with joy • van vreugde schreien/huilen

     weep for/with pain • huilen van de pijn

     no one will weep over his resignation • niemand zal een traan laten om zijn vertrek

2   the wound keeps weeping • de wond blijft vocht afscheiden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 betreuren ⇒ rouwen om, bewenen

2 storten ⇒ schreien 〈 tranen〉

3 huilen ⇒ schreien

♦voorbeelden:

1   weep one's miserable fate • zijn ellendige lot bewenen

2   weep many tears over a friend • veel tranen vergieten om een vriend

3   weep oneself to sleep • zichzelf in slaap huilen

English-Dutch dictionary > weep
3 discharge

n. (het) lossen; uitlaat; vrijlating; schuld afbetalen; schot
--------
v. vracht lossen; uitwerpen, uitscheiden; bevrijden; verwijderen; sturen, wegsturen; schieten

discharge¹

[ distsja:dzj]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 bewijs van kwijting/ontslag

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 lossing ⇒ ontlading, het uitladen

2 uitstorting ⇒ afvoer, uitstroming; 〈van gas e.d.; ook figuurlijk〉 uiting

3 schot ⇒ het afvuren

4 kwijting ⇒ aflossing, vervulling

5 ontslag ⇒ 〈 juridisch〉 ontslag van rechtsvervolging, vrijspraak

6 〈 elektriciteit, natuurkunde〉 ontlading

♦voorbeelden:

2   a profuse discharge of words • een overvloedige woordenstroom

     a purulent discharge • een etterige afscheiding

4   the discharge of debts • de kwijting van schulden

     the discharge of one's duties • het vervullen van zijn plicht

————————

discharge²

[ distsja:dzj]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich ontladen ⇒ zich uitstorten; etteren 〈 van wond〉

2 doorlopen ⇒ uitlopen, vlekken 〈 van kleur〉

3 〈 elektriciteit〉 zich ontladen

♦voorbeelden:

1   the river discharges into the sea • de rivier mondt in zee uit

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ontladen ⇒ uitladen, lossen

2 afvuren ⇒ afschieten, lossen

3 ontladen ⇒ van elektrische lading ontdoen

4 wegsturen ⇒ ontslaan, ontheffen van; 〈 leger〉 pasporteren; 〈 juridisch〉 vrijspreken, in vrijheid stellen

5 uitstorten ⇒ uitstoten, afgeven

6 vervullen ⇒ voldoen, zich kwijten van

♦voorbeelden:

4   discharge a defendant • een beklaagde van rechtsvervolging ontslaan

     discharge the jury • de jury van zijn plichten ontslaan

     discharge a patient • een patiënt ontslaan

     discharge a sailor • een zeeman afmonsteren

     discharge someone from service • iemand uit de dienst ontslaan

5   discharge pus • etteren

     discharge oaths/screams • vloeken/kreten uitstoten

6   discharged bankrupt • vrij man na opheffing van faillissement

     discharge one's debts • zijn schulden voldoen

     discharge one's duties • zijn taak vervullen

English-Dutch dictionary > discharge
4 scar

n. litteken
--------
v. een litteken vormen; met littekens bedekken, schrammen

scar¹

[ ska:] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 ook plantkunde〉 litteken ⇒ schram, kras; 〈 figuurlijk〉 schandvlek, smet

————————

scar²

〈 scarred〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 een litteken vormen/achterlaten 〈 van wond〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 voornamelijk voltooid deelwoord〉 met littekens bedekken ⇒ schrammen

2 een litteken vormen op 〈 wond〉

English-Dutch dictionary > scar
5 undressed

undressed

[ undrest]

1 ongekleed ⇒ naakt

2 zonder saus

3 niet geprepareerd 〈 van huid〉

4 niet verbonden 〈 van wond〉

♦voorbeelden:

1 get undressed • zich uitkleden

English-Dutch dictionary > undressed
6 ichor

n. Vloeibare afscheiding van wond; bloed van Goden (Griekse mythologie)

English-Dutch dictionary > ichor
7 angry

adj. boos, kwaad

angry

[ ænggrie] 〈 angrily〉

1 boos ⇒ kwaad

2 dreigend ⇒ stormachtig

3 ontstoken 〈 bijvoorbeeld van wond〉

♦voorbeelden:

1   be angry about/at something • boos zijn over iets

     be angry at/with someone • boos zijn op iemand

2   angry clouds • dreigende wolken

     an angry sea • een onstuimige zee

English-Dutch dictionary > angry
8 injurer

n. veroorzaker van wond; lastpost

English-Dutch dictionary > injurer
9 wound

n. wond; verwonding
--------
v. kronkelen; winden; opwinden; omwinden; veranderen van richting
--------
v. wonden; verwonden

wound¹

[ woe:nd] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (ver)wond(ing) ⇒ 〈 figuurlijk〉 belediging

♦voorbeelden:

1 dress a wound • een wond verbinden

¶ lick one's wounds • zijn wonden likken 〈 na de nederlaag〉

————————

wound²

〈 werkwoord〉

1 (ver)wonden ⇒ 〈 figuurlijk〉 grieven, krenken

————————

wound³

[ waund] 〈 verleden tijd en voltooid deelwoord〉

→ wind wind/

English-Dutch dictionary > wound
10 well

adj. goed; gezond; tevreden
--------
adv. goed; mooi; in orde; met goedkeuring; op herkenbare manier; eerlijk
--------
interj. wel; goed; in orde
--------
n. bron; oorsprong; put
--------
n. wel, goed
--------
v. (op)wellen, ontspringen

well¹

[ wel]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 put

2 boorput ⇒ oliebron

3 koker ⇒ schacht

4 inktpot

5 diepe ruimte ⇒ diepte, kuil

6 〈Brits-Engels; juridisch〉 advocatenbank 〈 in rechtszaal〉

7 〈 verouderd〉 bron 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1   drive/sink a well • een put boren/slaan

7   well of inspiration • bron van inspiratie

→ artesian artesian/

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 het beste

♦voorbeelden:

1   wish someone well • iemand succes/het beste toewensen

¶ leave/let well alone, 〈 Amerikaans-Engels〉leave/let well enough alone • laat maar zo, het is wel goed zo

III 〈 meervoud〉

1 badplaats 〈 met bronnen〉 ⇒ kuuroord

————————

well²

〈bijvoeglijk naamwoord; better [bettə], best [ best]〉

1 gezond ⇒ goed, beter, wel

2 goed ⇒ in orde, naar wens

3 raadzaam ⇒ wenselijk

4 gelukkig ⇒ goed

♦voorbeelden:

1   〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 a well man • een gezond mens

     she's feeling well again • zij voelt zich weer goed

2   〈 spreekwoord〉 all's well that ends well • eind goed, al goed

     well enough • goed genoeg

     all is not quite well with him • het gaat niet zo best met hem

3   it would be well to contact them first • het zou raadzaam zijn om eerst contact met ze op te nemen

     it would be (just) as well to confess your little accident • je kan het beste je ongelukje maar opbiechten

4   it was well that we started early today • gelukkig waren we vroeg begonnen vandaag

¶ if you accept that offer, (all) well and good • als je dat bod aanneemt, goed

     all very well (, but) • alles goed en wel (maar), dat kan wel zijn (maar) 〈 maar〉

     very well • (nou) goed dan

     she's well in with my boss • zij staat in een goed blaadje bij mijn baas

————————

well³

〈 werkwoord〉

1 vloeien ⇒ (op)wellen

♦voorbeelden:

1   blood welled forth/out (from the gash) • bloed stroomde eruit (uit de gapende wond)

     well up • opborrelen, opkomen 〈 van tranen, gevoelens〉

     a feeling of pity welled up in him • een gevoel van medelijden welde in hem op

————————

well⁴

〈bijwoord; better, best〉

1 op de juiste/goede manier ⇒ goed, naar wens

2 zorgvuldig ⇒ grondig, door en door

3 ver ⇒ ruim, zeer, een eind

4 gunstig ⇒ vriendelijk, goedkeurend

5 redelijkerwijze ⇒ met recht/reden

6 verstandig

7 fortuinlijk ⇒ voordelig

♦voorbeelden:

1   behave well • zich goed gedragen

     well done! • goed gedaan!

     I don't speak Russian very well • ik spreek niet erg goed Russisch

     John did as well as you • John deed het net zo goed als jij

2   well cooked • goed gaar

     think well before you answer • denk goed na voordat je antwoordt

3   well in advance • ruim van tevoren

     the exhibition was well worth visiting • de tentoonstelling was een bezoek ruimschoots waard

     well pleased • zeer tevreden

     be well away on something • f opschieten met iets

     she's well up in the computer technology • zij is goed thuis in de computertechniek

     she's well over sixty years of age, well past sixty • zij is ver over de zestig

     he made it well within the time • hij haalde het ruimschoots binnen de tijd

4   treat someone well • iemand vriendelijk behandelen

5   I cannot very well refuse to help him • ik kan moeilijk weigeren om hem te helpen

     it may well be that she is right • mogelijk heeft ze gelijk

     you may (just) as well go • je kunt net zo goed gaan

6   you're acting well • je handelt verstandig

7   marry well • goed trouwen

¶ 〈 informeel〉 well away • (f) aangeschoten

     be well off • er warmpjes bijzitten; geluk hebben

     well and truly • helemaal

     be well out of it • er goed van af komen 〈 met betrekking tot iets vervelend〉

     as well • ook, evenzeer; net zo lief/goed

     as well as • zowel … als, en, niet alleen … maar ook

     in theory as well as in practice • zowel in theorie als in praktijk

→ card card/, do do/, rid rid/, speak speak/, stand stand/

————————

well⁵

〈 tussenwerpsel〉

1 zo ⇒ nou, wel

2 nou ja ⇒ goed dan, jawel 〈 maar〉

3 goed ⇒ nu

♦voorbeelden:

1   well, what a surprise • zó, wat een verrassing

     well, here we are • zo, we zijn er

2   well, if she loves the boy • nou ja, als ze van de jongen houdt

3   well, she continued with a long story about • goed/wel, ze ging verder met een lang verhaal over

¶ oh well/ah well, you can't win them all • nou ja/ach, je kan niet altijd winnen

     well then! • welnu

     well then? • wel?, nu?

English-Dutch dictionary > well
11 shoot

n. schoot, scheut; schietwedstrijd; jachtpartij; schietpartij; fotosessie; de hele zooi
--------
v. schieten; jagen; laten uitschieten; filmen; laten vallen op; uitzenden; zenden; snel voorbijgaan

shoot¹

[ sjoe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (jonge) spruit ⇒ loot, scheut

2 schietoefening ⇒ schietwedstrijd

3 jacht(partij)

4 jachtgebied

5 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 lancering 〈van raket e.d.〉

————————

shoot²

〈 shot, shot [ sjot]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 snel bewegen ⇒ (voort/weg)schieten; 〈 in het bijzonder〉 schuiven 〈 van grendel〉

2 schieten 〈 met wapen〉

3 afgaan 〈 van wapen〉

4 steken 〈 van pijn, wond〉

5 uitlopen ⇒ ontspruiten

6 〈 sport〉 (op doel) schieten

7 plaatjes schieten ⇒ foto's nemen, filmen

♦voorbeelden:

1   shoot ahead • vooruitschieten

2   shoot at/for • schieten op; 〈in het bijzonder Amerikaans-Engels; informeel, ook figuurlijk〉 (zich) richten op

4   the pain shot through/up his arm • een stekende pijn ging door zijn arm

¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot ! • zeg op!, zeg het maar!

→ shoot out shoot out/, shoot up shoot up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (af)schieten 〈 kogel, pijl enz.〉 ⇒ afvuren 〈ook figuurlijk; vragen e.d.〉

2 neerschieten ⇒ doodschieten; 〈 in het bijzonder〉 fusilleren

3 jagen (op) ⇒ afjagen 〈 terrein〉

4 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ schuiven 〈 grendel〉; 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 spuiten 〈 drugs〉

5 (naar doel) schieten 〈 bal〉 ⇒ schieten

6 snel passeren ⇒ snel onderdoor varen 〈 brug〉; snel varen over 〈 stroomversnelling〉

7 schieten 〈 plaatjes〉 ⇒ opnemen 〈 film〉

8 〈 Amerikaans-Engels〉 spelen 〈biljart e.d.〉

♦voorbeelden:

1   shoot away • verschieten 〈 munitie〉; eraf schieten 〈 ledemaat〉

     shoot down • neerschieten; 〈 figuurlijk〉 afkeuren

     shoot off • afschieten, afsteken 〈 vuurwerk〉; afvuren 〈 geweer〉; 〈 slang〉spuiten, ejaculeren

2   〈 figuurlijk〉 I'll be shot if • ik mag doodvallen als

→ shoot out shoot out/, shoot up shoot up/

English-Dutch dictionary > shoot
12 close

adj. dichtbij; dicht; vlakbij; intiem
--------
adv. dichtbij
--------
n. binnenplaats; erf; hof; achtertuin; steeg
--------
v. sluiten; dicht doen; eindigen

close¹

[ kloos] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 binnenplaats ⇒ hof(je)

2 〈 Brits-Engels〉 terrein 〈 rond kathedraal, school enz.〉

————————

close²

[ klooz] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 einde ⇒ slot, besluit

♦voorbeelden:

1   bring to a close • tot een eind brengen, afsluiten

     come/draw to a close • ten einde lopen

     at the close of the century • aan het eind van de eeuw

————————

close³

[ kloos] 〈bijvoeglijk naamwoord; closeness〉

1 dicht ⇒ gesloten; nauw, benauwd 〈 ruimte〉; drukkend, benauwd 〈 weer, lucht〉

2 bedekt ⇒ verborgen, geheim; zwijgzaam

3 gierig

4 beperkt ⇒ select, besloten 〈 vennootschap〉, verboden

5 nabij ⇒ naast 〈 familie〉; intiem, dik 〈 vriend(schap)〉; onmiddellijk, direct 〈 nabijheid〉; getrouw, letterlijk 〈 kopie, vertaling〉; gelijk opgaand 〈 (wed)strijd〉; kort 〈 haar, gras〉

6 grondig ⇒ diepgaand, geconcentreerd 〈 aandacht〉

♦voorbeelden:

5   in close combat • in hevig gevecht (gewikkeld)

     too close for comfort • een beetje (al) te dichtbij

     close at hand • (vlak) bij de hand, dicht in de buurt

     at close range • van dichtbij

     a closely knit family • een hechte familieband

     close to something • dicht bij iets

6   in close confinement • in strikte afzondering

     keep a close watch on someone • iemand scherp in de gaten houden

¶ under close arrest • onder streng arrest

     at close quarters • zeer dichtbij

     〈 informeel〉 a close shave/thing/call • op het nippertje

————————

close⁴

[ klooz]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 dichtgaan ⇒ (zich) sluiten

2 aflopen ⇒ eindigen; besluiten 〈 van spreker〉

♦voorbeelden:

1   close around • zich sluiten om

     close on • zich sluiten om/over

→ close down close down/, close in close in/, close out close out/, close up close up/, close with close with/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 dichtmaken ⇒ (af)sluiten; hechten 〈 wond〉; dichten 〈 gat〉

2 besluiten ⇒ beëindigen, (af)sluiten 〈 betoog〉

3 dichter bij elkaar brengen ⇒ aaneensluiten

4 afmaken ⇒ rond maken, sluiten 〈 overeenkomst, zaak〉

♦voorbeelden:

4   close a deal • een overeenkomst afsluiten

→ close down close down/, close up close up/

————————

close⁵

[ kloos] 〈 bijwoord〉

1 dicht ⇒ stevig

2 dicht(bij) ⇒ vlak, tegen

♦voorbeelden:

2   〈 informeel〉 close to home • dicht bij de waarheid, een gevoelige snaar rakend

     sail close to the wind • hoog/scherp aan de wind zeilen

     go/run close • op de hielen zitten

     close by/to • vlak bij

     〈 informeel〉 close on • vlak bij, bijna

     close on sixty years • bijna zestig jaar

English-Dutch dictionary > close
13 dress

adj. feestelijk, officieel, van kleding
--------
n. japon, jurk
--------
v. aankleden; zich aankleden; in de rij staan; een gerecht klaarmaken; versieren

dress¹

[ dres] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 jurk ⇒ japon

2 kleding ⇒ tenue, dracht

————————

dress²

I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉

1 zich (aan)kleden ⇒ gekleed gaan, toilet maken

2 zich verkleden ⇒ avondtoilet aantrekken

♦voorbeelden:

1   dress down • zich zeer eenvoudig kleden

2   dress for dinner • zich verkleden voor het eten

¶ dressed (up) to the nines • piekfijn gekleed

     dress up • zich netjes/mooi aankleden, zich verkleden/vermommen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (aan)kleden ⇒ van kleding voorzien, kleren aantrekken

2 versieren ⇒ opsieren, optuigen

3 〈 medicijnen, geneeskunde〉 verbinden ⇒ verzorgen 〈 wond〉, verband aanleggen op/om

4 met saus overgieten ⇒ aanmaken

5 opmaken ⇒ kammen en borstelen, kappen

♦voorbeelden:

1   dressed to kill • opvallend/mooi gekleed 〈van iemand op de versiertoer enz.〉

     dress up • verkleden, vermommen

     dressed in one's (Sunday) best • met z'n goeie goed aan

     dressed in black • in het zwart

2   dress a shop window • een etalage inrichten

     dress up • opdoffen 〈 ook figuurlijk〉; mooi doen schijnen; aanvaardbaar laten ken/maken, leuk brengen

4   dressed salad • aangemaakte sla

¶ dressed fowl • schoongemaakt gevogelte

     dress down • zacht/soepel maken 〈 leer〉; roskammen 〈 paard〉; 〈 figuurlijk〉een pak slaag geven, op z'n donder geven

English-Dutch dictionary > dress
14 vital

adj. energiek, levendig, vitaal

vital

[ vajtl]

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 essentieel ⇒ van wezenlijk belang, onmisbaar

2 vitaal ⇒ levenskrachtig

3 fataal ⇒ dodelijk

♦voorbeelden:

1   your help is vital for/to the scheme • het plan staat of valt met jouw hulp

     of vital importance • van vitaal belang

     a vital question • een vitale kwestie

3   vital wound • fatale wond

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉

1 levens- ⇒ vitaal

♦voorbeelden:

1   〈 filosofie〉 vital force/principle • levenskracht/principe

     vital parts • vitale delen

¶ vital statistics • bevolkingsstatistiek; 〈 informeel〉 belangrijkste feiten; maten 〈 van vrouw〉

English-Dutch dictionary > vital
15 wander

v. zwerven; dwalen

wander

[ wondə]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (rond)zwerven ⇒ (rond)dwalen

2 kronkelen ⇒ (zich) slingeren 〈 van rivier, weg〉

3 verdwalen ⇒ op de verkeerde weg raken 〈 ook figuurlijk〉

4 afdwalen 〈 ook figuurlijk〉

5 kuieren

♦voorbeelden:

1   wandering Jew • wandelende jood 〈 legendarisch personage〉; 〈 figuurlijk〉 zwerver

     wander about • rondzwerven

3   〈 figuurlijk〉 wander from the right way • van de rechte weg afwijken

4   wander from/off one's subject • van zijn onderwerp afdwalen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 doorkruisen ⇒ bereizen

♦voorbeelden:

1   wander the streets • door de straten dolen

English-Dutch dictionary > wander
16 bind

v. binden; verplichten; zich houden aan

bind¹

[ bajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 band ⇒ bindsel

2 binding ⇒ band, gebondenheid

3 〈 informeel〉 moeilijkheid ⇒ dilemma

♦voorbeelden:

3   be in a bind • in de knoei zitten

————————

bind²

〈 bound, bound [ baund]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (aaneen)plakken ⇒ zich (ver)binden, vast/hard/dik worden

♦voorbeelden:

1   butter binds with egg and flour • boter bindt met ei en bloem

     heat causes clay to bind • door de hitte wordt klei hard

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (vast)binden ⇒ bijeenbinden, boeien

2 bedwingen ⇒ aan banden leggen, hinderen

3 verplichten ⇒ verbinden, dwingen

4 verbinden ⇒ omwinden, omwikkelen

5 (in)binden 〈 boek〉 ⇒ van een band voorzien; (om)boorden 〈tapijt e.d.〉

6 binden ⇒ dik/hard/vast(er) maken

7 verstoppen

8 (contractueel) verbinden ⇒ in dienst nemen

♦voorbeelden:

1   bind (up) one's hair • zijn haar bijeenbinden

     〈 figuurlijk〉 she was bound by the magic of his voice • ze werd geboeid door zijn betoverende stem

2   be snow-bound • vastzitten in/door de sneeuw

     she felt bound down by the regulations • ze voelde zich aan banden gelegd door de bepalingen

3   she's bound to come • ze moet (wel)/is verplicht te komen, ze zal zeker komen

     bind someone to secrecy • iemand tot geheimhouding verplichten

4   bind (up) a wound • een wond verbinden

6   bind a sauce with corn flour • een saus binden met maïzena

7   eggs may bind the bowels • eieren kunnen verstopping veroorzaken

8   he's bound (by contract) • hij is (contractueel) gebonden

¶ I'll be bound • ik ben er absoluut zeker van

     he's bound up in his job • hij gaat helemaal op in zijn werk

→ bind over bind over/

English-Dutch dictionary > bind
17 abscess

n. abces, ettergezwel (geinfecteerde wond, ophoping van infectie)

abscess

[ æbses]

1 abces ⇒ ettergezwel

English-Dutch dictionary > abscess
18 crust

n. korst, broodkorst
--------
v. verkorsten; met korst bedekken

crust¹

[ krust] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 korst ⇒ broodkorst; kapje; 〈 culinaria〉 korst/bladerdeeg

2 aardkost

3 〈 medicijnen, geneeskunde〉 (wond)korst

4 wijnmoer ⇒ afzetting, depot

5 〈 slang〉 lef ⇒ brutaliteit

♦voorbeelden:

1 the earth's crust • de aardkorst

〈 figuurlijk〉 a crust of indifference • een laag van onverschilligheid

¶ 〈 slang〉 off one's crust • getikt

→ upper upper/

————————

crust²

〈 werkwoord〉

1 (ver)korsten ⇒ met een korst bedekt/tot korst worden

English-Dutch dictionary > crust
19 stitch

n. steek in de zij; steek; hechting
--------
v. stikken, naaien

stitch¹

[ stitsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 geen meervoud〉 steek in de zij

2 steek

3 lapje ⇒ stukje (stof); 〈 figuurlijk〉 beetje

4 〈 medicijnen, geneeskunde〉 hechting

♦voorbeelden:

2   drop a stitch • een steek laten vallen

3   not do a stitch of work • geen lor uitvoeren

     not have a stitch on • spiernaakt zijn

¶ in stitches • ziek/slap van het lachen

     〈 spreekwoord〉 a stitch in time saves nine • werk op tijd maakt veel bereid

————————

stitch²

〈 werkwoord〉

1 stikken ⇒ (vast/dicht)naaien

2 borduren

3 nieten

♦voorbeelden:

1   stitch on a pocket • een zak opzetten/stikken

     stitch up a wound • een wond hechten

English-Dutch dictionary > stitch
20 stream

n. stroom; beek
--------
v. stromen; wapperen, fladderen

stream¹

[ strie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 stroom(pje) ⇒ water, beek

2 〈 meestal enkelvoud〉 stroomrichting ⇒ stroom

3 〈 voornamelijk enkelvoud〉 stroming ⇒ heersende mening

4 (stort)vloed ⇒ stroom

5 〈Brits-Engels; school(wezen)〉 richting ⇒ stroom, niveaugroep

♦voorbeelden:

3   go with/against the stream • met de stroom mee/tegen de stroom in gaan

4   〈 literatuur〉 stream of consciousness • monologue intérieur

————————

stream²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 stromen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vloeien, druipen

2 wapperen ⇒ waaien, fladderen

♦voorbeelden:

1   the people streamed out of the church • de mensen stroomden de kerk uit

     his face was streaming with sweat • het zweet liep hem langs het gezicht

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 doen stromen ⇒ druipen van

2 laten wapperen

♦voorbeelden:

1   the wound was streaming blood • het bloed gutste uit de wond

English-Dutch dictionary > stream

Страницы

См. также в других словарях:

Wunde — 1. Alle (alte) Wunnen heilt slecht. – Woeste, 81, 379. 2. Alte wund soll man nicht frischen (aufreissen), damit sie nicht auff ein newes schweren. – Gruter, III, 5; Lehmann, II, 34, 38; Eiselein, 651; Simrock, 11911. It.: Piaga rinnovata dà… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
National Register of Historic Places listings in Oahu — Location of Oahu This is a list of properties and districts on the Hawaiian island of Oahu that are listed on the National Register of Historic Places. Oahu is the only major island in Honolulu County. The location of the city of Honolulu, Oahu… … Wikipedia
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Doris Day discography — Albums 10 LPs You re My Thrill (1949) Tea for Two (1950) (soundtrack) Young Man with a Horn (1950) (with Harry James) (soundtrack) Lullaby of Broadway (1951) (soundtrack) On Moonlight Bay (1951) (soundtrack) I ll See You in My Dreams (1951)… … Wikipedia
1945 in music — Events*The Motion Picture Daily Fame Poll designates Bing Crosby Top Male Vocalist for the ninth straight year. *August 19 Dick Powell marries June Allyson. *Antal Doráti becomes conductor of the Dallas Symphony Orchestra. *Remo Giazotto… … Wikipedia
National anthem of the Transvaal — Volkslied van Transvaal English: The national anthem of the Transvaal anthem of South African Republic The national anthem of the Transvaal (Afrikaans and … Wikipedia
Open Air St. Gallen — Dieser Artikel oder Abschnitt bedarf einer Überarbeitung. Näheres ist auf der Diskussionsseite angegeben. Hilf mit, ihn zu verbessern, und entferne anschließend diese Markierung. Sitterbühne … Deutsch Wikipedia
Openair St.Gallen — Dieser Artikel oder Abschnitt bedarf einer Überarbeitung. Näheres ist auf der Diskussionsseite angegeben. Hilf mit, ihn zu verbessern, und entferne anschließend diese Markierung. Sitterbühne … Deutsch Wikipedia
Openair St. Gallen — Dieser Artikel oder Abschnitt bedarf einer Überarbeitung. Näheres ist auf der Diskussionsseite angegeben. Hilf mit, ihn zu verbessern, und entferne anschließend diese Markierung. Sitterbühne … Deutsch Wikipedia
List of songs about London — This is a list of songs about London. Instrumental pieces are tagged with an uppercase [I] , or a lowercase [i] for quasi instrumental including non lyrics voice samples.Included are::* Songs titled after London, or a location or feature of the… … Wikipedia
Transvaalse Volkslied — Transvaalse Volkslied (nl) Hymne du Transvaal … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

van wond

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

van wond

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: